De Europese Unie heeft rechtspersoonlijkheid en daarmee een eigen rechtsorde die losstaat van het internationale recht. Bovendien heeft het EU-recht direct of indirect effect op het recht van de lidstaten en wordt het onderdeel van het rechtssysteem van elke lidstaat. De Europese Unie is op zichzelf een rechtsbron. De rechtsorde wordt meestal onderverdeeld in primair recht (de Verdragen en algemene rechtsbeginselen), afgeleid recht (gebaseerd op de Verdragen) en aanvullend recht.
Bronnen en hiërarchie van het recht van de Unie
- Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en hun protocollen (er zijn 37 protocollen, 2 bijlagen en 65 verklaringen, die aan de verdragen zijn gehecht om details in te vullen, zonder te worden opgenomen in de volledige juridische tekst)1.1.5;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie4.1.2;
- Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) is nog steeds van kracht als een afzonderlijk verdrag;
- Internationale overeenkomsten5.2.1;
- Algemene beginselen van het recht van de Unie;
- Secundaire wetgeving.
De Europese Unie is een Unie gebaseerd op de rechtsstaat die een volledig systeem van rechtsmiddelen en procedures heeft opgezet om het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in staat te stellen de wettigheid van de handelingen van de EU-instellingen te toetsen (artikel 263 VWEU ). De Verdragen en de algemene beginselen staan bovenaan de hiërarchie en staan bekend als primaire wetgeving. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 werd dezelfde waarde ook toegekend aan het Handvest van de grondrechten. Internationale overeenkomsten gesloten door de Europese Unie zijn ondergeschikt aan het primaire recht. Secundaire wetgeving is het volgende niveau in de hiërarchie en is alleen geldig als ze in overeenstemming is met de wetten en overeenkomsten die voorrang hebben. De leer van het primaat van het EU-recht is een fundamentele pijler van de EU-rechtsorde en heeft tot doel de eenheid en consistentie van het EU-recht te waarborgen. Het HvJ-EU benadrukt formeel dat het EU-recht absoluut voorrang heeft boven het nationale recht van de lidstaten en heeft altijd de ultieme autoriteit opgeëist bij het bepalen van de relatie tussen het EU-recht en het nationale recht. In de historische gevallenvan Gend enLoos v Nederlandse Administratie der BelastingenEnCosta tegen ENELontwikkelde het HvJ-EU de fundamentele doctrines van rechtstreekse werking en primaat van het EU-recht. Volgens deze doctrines heeft het EU-recht absoluut voorrang op het nationale recht, en met dit primaat moeten de nationale rechtbanken bij hun beslissingen rekening houden. Het HvJEU handhaafde deze doctrines in latere zaken. Met name betoogde het inInternationaal handelsbedrijfdat het EU-recht voorrang geniet, zelfs met betrekking tot de in de nationale grondwetten gewaarborgde grondrechten.
Doelstellingen
Creëren van een rechtsorde voor de Unie om de in de Verdragen vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken.
EU-rechtsbronnen
A.Primaire wetgeving van de Europese Unie1.1.1,1.1.2,1.1.3,1.1.4,1.1.5,4.1.2
B.Secundaire wetgeving van de Europese Unie
1.Algemene punten
De rechtshandelingen van de Unie zijn opgesomd in artikel 288 VWEU. Het zijn verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen. De EU-instellingen kunnen dergelijke rechtshandelingen alleen vaststellen als zij daartoe door de Verdragen gemachtigd zijn. De grenzen van de bevoegdheden van de Unie worden beheerst door het beginsel van overdracht, dat is verankerd in artikel 5, lid 1, VEU. Het VWEU definieert de reikwijdte van de bevoegdheden van de Unie en verdeelt deze in drie categorieën: exclusieve bevoegdheden (artikel 3), gedeelde bevoegdheden (artikel 4) en ondersteunende bevoegdheden (artikel 6), waarbij de EU maatregelen vaststelt ter ondersteuning of aanvulling van het beleid van de lidstaten. De artikelen 3, 4 en 6 VWEU geven een opsomming van de gebieden die onder elke categorie bevoegdheid van de Unie vallen. Bij gebreke van de nodige bevoegdheden om een van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken, kunnen de instellingen de bepalingen van artikel 352 VWEU toepassen en aldus de "passende maatregelen" nemen.
De instellingen stellen alleen de in artikel 288 VWEU vermelde rechtsinstrumenten vast. De enige uitzonderingen zijn het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, waarop nog steeds de intergouvernementele methode van toepassing is. Op dit gebied zijn gemeenschappelijke strategieën, gemeenschappelijke acties en gemeenschappelijke standpunten vervangen door "algemene richtsnoeren" en "besluiten ter bepaling van" door de Unie te ondernemen acties en standpunten, en de regelingen voor de tenuitvoerlegging van die besluiten (artikel 25 VEU ).
Daarnaast zijn er verschillende actievormen, zoals aanbevelingen, mededelingen en besluiten betreffende de organisatie en werking van de instellingen (inclusief interinstitutionele akkoorden), waarvan de benaming, structuur en rechtsgevolgen voortvloeien uit verschillende bepalingen in de Verdragen of de krachtens de Verdragen vastgestelde regels.
2.Hiërarchie van secundair EU-recht
Bij de artikelen 289, 290 en 291 VWEU wordt een hiërarchie van secundaire wetgeving vastgesteld tussen wetgevingshandelingen, gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Wetgevingshandelingen zijn rechtshandelingen die worden aangenomen via de gewone of bijzondere wetgevingsprocedure. Gedelegeerde handelingen zijn op hun beurt niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking die bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling aanvullen of wijzigen. De bevoegdheid om deze handelingen vast te stellen kan door de wetgever (Parlement en Raad) aan de Commissie worden gedelegeerd. De doelstellingen, inhoud, reikwijdte en duur van de bevoegdheidsdelegatie worden in het wetgevingsbesluit omschreven, evenals eventuele spoedprocedures. Daarnaast stelt de wetgever de voorwaarden vast waaraan de delegatie is onderworpen, zoals de bevoegdheid om de delegatie in te trekken of het recht om bezwaar te maken.
Uitvoeringshandelingen worden over het algemeen vastgesteld door de Commissie, die daartoe bevoegd is in gevallen waarin uniforme voorwaarden voor de uitvoering van juridisch bindende handelingen nodig zijn. Uitvoeringshandelingen zijn alleen een zaak van de Raad in specifieke, naar behoren gemotiveerde gevallen en op gebieden van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Wanneer een basisbesluit volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt aangenomen, kan het Europees Parlement of de Raad de Commissie te allen tijde meedelen dat een ontwerp van uitvoeringshandeling naar zijn mening verder gaat dan de uitvoeringsbevoegdheden waarin het basisbesluit voorziet. In dat geval moet de Commissie het ontwerpbesluit in kwestie herzien.
3.De verschillende soorten secundair EU-recht
A.Regelgeving
Regelingen zijn van algemene strekking, verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Ze moeten volledig worden nageleefd door degenen op wie ze van toepassing zijn (particulieren, lidstaten, EU-instellingen). Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten vanaf hun inwerkingtreding (op de vastgestelde datum of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag na hun bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie) en hoeven niet te worden omgezet in nationale wet.
Ze zijn ontworpen om de uniforme toepassing van het recht van de Unie in alle lidstaten te waarborgen. Verordeningen vervangen nationale wetten die onverenigbaar zijn met hun materiële bepalingen.
B.Richtlijnen
Richtlijnen zijn bindend wat betreft het te bereiken resultaat voor een of alle lidstaten tot wie ze zijn gericht, maar laten de nationale autoriteiten de keuze van vorm en methoden over. Nationale wetgevers moeten een omzettingshandeling of "nationale uitvoeringsmaatregel" aannemen om richtlijnen om te zetten en de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met hun doelstellingen. Individuele burgers krijgen pas rechten en zijn gebonden aan de rechtshandeling nadat de omzettingshandeling is aangenomen. De lidstaten krijgen bij de omzetting van richtlijnen enige vrijheid om rekening te houden met specifieke nationale omstandigheden. De omzetting moet binnen de in de richtlijn gestelde termijn plaatsvinden. Bij de omzetting van richtlijnen garanderen de lidstaten de doeltreffendheid van het EU-recht, in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking dat is vastgelegd in artikel 4, lid 3, VEU.
Richtlijnen zijn in beginsel niet rechtstreeks toepasselijk. Het HvJ-EU heeft echter geoordeeld dat sommige bepalingen van een richtlijn bij wijze van uitzondering rechtstreekse werking kunnen hebben in een lidstaat, zelfs als deze laatste nog geen omzettingshandeling heeft aangenomen, in gevallen waarin: (a) de richtlijn niet is omgezet in nationaal recht; wet of onjuist is omgezet; (b)de bepalingen van de richtlijn zijn dwingend en voldoende duidelijk en nauwkeurig; en (c) de bepalingen van de richtlijn verlenen rechten aan individuen.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen natuurlijke personen zich in hun contacten met de overheid beroepen op de bepaling in kwestie. Zelfs wanneer de bepaling geen rechten toekent aan het individu en alleen aan de eerste en tweede voorwaarde is voldaan, moeten de autoriteiten van de lidstaten rekening houden met de niet-omgezette richtlijn. Deze uitspraak is voornamelijk gebaseerd op de beginselen van effectiviteit, het voorkomen van verdragsschendingen en rechtsbescherming. Aan de andere kant mag een particulier zich niet beroepen op de rechtstreekse werking van een niet-omgezette richtlijn in de betrekkingen met andere particulieren (de "horizontale werking"; zaak Faccini Dori C-91/92, Jurispr., p.I-3325 e.v., punt 25). .
Volgens de jurisprudentie van het HvJ-EU (zaak Francovich, gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90) heeft een individuele burger het recht om schadevergoeding te eisen van een lidstaat die het recht van de Unie niet naleeft. Dit is mogelijk in het geval van een richtlijn die niet of onvoldoende is omgezet, wanneer: (a) de richtlijn beoogt rechten toe te kennen aan particulieren; (b)de inhoud van de rechten kan worden geïdentificeerd op basis van de bepalingen van de richtlijn; en (c)er is een oorzakelijk verband tussen de schending van de verplichting om de richtlijn om te zetten en de door de benadeelde partijen geleden schade. Schuld van de lidstaat hoeft dan niet te worden aangetoond om aansprakelijkheid vast te stellen.
C.Beslissingen, aanbevelingen en adviezen
Besluiten zijn bindend in al hun onderdelen. Waar is bepaald tot wie ze zijn gericht (lidstaten, natuurlijke personen of rechtspersonen), zijn ze alleen bindend voor hen en hebben ze betrekking op situaties die specifiek zijn voor die lidstaten of personen. Een particulier kan zich alleen beroepen op de rechten die zijn toegekend door een tot een lidstaat gericht besluit indien die lidstaat een omzettingshandeling heeft vastgesteld. Besluiten kunnen rechtstreeks toepasselijk zijn op dezelfde grondslag als richtlijnen.
Aanbevelingen en adviezen verlenen geen rechten of verplichtingen aan degenen tot wie ze zijn gericht, maar kunnen een leidraad vormen voor de interpretatie en inhoud van het recht van de Unie.
Aangezien vorderingen tegen lidstaten op grond van artikel 263 VWEU handelingen moeten betreffen die zijn vastgesteld door instellingen, organen of instanties van de EU, heeft het HvJ-EU geen jurisdictie over de besluiten van de vertegenwoordigers van de lidstaten, b.v. wat betreft de vaststelling van de zetels van de EU-agentschappen. Handelingen die zijn aangenomen door vertegenwoordigers van de lidstaten die niet handelen in hun hoedanigheid van lid van de Raad, maar als vertegenwoordigers van hun regeringen, en dus collectief de bevoegdheden van de lidstaten uitoefenen, zijn niet onderworpen aan rechterlijke toetsing door EU-rechtbanken (Conclusie advocaat-generaal van 6 oktober 2021)[1].
4.Bepalingen over bevoegdheden, procedures, uitvoering en handhaving van rechtshandelingen
A.Wetgevende bevoegdheid, initiatiefrecht en wetgevingsprocedures:1.3.2,1.3.6,1.3.8En1.2.3
Het Parlement, de Raad en de Commissie nemen in verschillende mate deel aan de goedkeuring van de wetgeving van de Unie, afhankelijk van de individuele rechtsgrondslag. Het Parlement kan de Commissie vragen wetgevingsvoorstellen aan zichzelf en aan de Raad voor te leggen.
B.Uitvoering van de wetgeving van de Unie
Op grond van het primaire recht heeft de EU slechts beperkte handhavingsbevoegdheden, aangezien het EU-recht doorgaans door de lidstaten wordt gehandhaafd. Bovendien voegt artikel 291, lid 1, VWEU eraan toe dat "de lidstaten alle maatregelen van nationaal recht nemen die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie". Wanneer uniforme voorwaarden voor de uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie nodig zijn, oefent de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheden uit (artikel 291, lid 2, VWEU).
C.Keuze van het type rechtshandeling
In veel gevallen bepalen de Verdragen het soort rechtshandeling dat moet worden aangenomen. In veel andere gevallen wordt echter geen soort rechtshandeling gespecificeerd. In deze gevallen bepaalt artikel 296, lid 1, VWEU dat de instellingen deze per geval moeten selecteren, "in overeenstemming met de toepasselijke procedures en met het evenredigheidsbeginsel".
C.Algemene beginselen van het recht van de Unie en grondrechten
In de Verdragen wordt zeer weinig verwezen naar de algemene beginselen van het recht van de Unie. Deze beginselen zijn voornamelijk ontwikkeld in de jurisprudentie van het HvJ-EU (rechtszekerheid, institutioneel evenwicht, gewettigd vertrouwen, enz.), die ook de basis vormt voor de erkenning van grondrechten als algemene beginselen van het recht van de Unie. Deze beginselen zijn nu verankerd in artikel 6, lid 3, VEU, dat verwijst naar de grondrechten zoals gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en het Handvest van de fundamentele vrijheden. Rechten van de Europese Unie (4.1.2).
D.Internationale overeenkomsten die door de EU zijn gesloten op grond van de artikelen 216 en 217 VWEU
De Unie kan binnen haar bevoegdheidssfeer internationale overeenkomsten sluiten met derde landen of internationale organisaties (artikel 216, lid 1 VWEU). Deze overeenkomsten zijn bindend voor de Unie en de lidstaten en maken integrerend deel uit van het recht van de Unie (artikel 216, lid 2 VWEU). Overeenkomstig artikel 217 VWEU kan de EU ook overeenkomsten sluiten waarbij een associatie tot stand wordt gebracht met wederzijdse rechten en plichten, gemeenschappelijk optreden en een speciale procedure. DeHandels- en samenwerkingsovereenkomsttussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds[2], is overeenkomstig deze bepaling gesloten. Op 28 april 2021, Parlementgaf zijn toestemmingkrachtens artikel 218, lid 6 bis VWEU.
Volgens de jurisprudentie van het HvJ EU gaat internationaal recht voor op (secundair) EU-recht: 'Bovendien zij erop gewezen dat ingevolge artikel 216 lid 2 VWEU, waar internationale overeenkomsten worden gesloten door de Europese Unie, zij zijn bindend voor haar instellingen en hebben bijgevolg voorrang op besluiten van de Europese Unie'[3].
E.Betere wetgeving
Met optimale wetgeving kan in de EU een potentiële winst van meer dan 2200 miljard euro worden behaald[4]. Bij specifieke initiatieven voor de interne markt zou een winst van 386 miljard euro kunnen worden behaald voor het vrije verkeer van goederen, 189 miljard euro voor de douane-unie, 289 miljard euro voor het vrije verkeer van diensten en 177 miljard euro voor de digitale eengemaakte markt[5].
Alle EU-instellingen zijn vastbesloten om dergelijke wetgeving tot stand te brengen door middel van betere wetgeving. DeInterinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven[6]omvat jaarlijkse en meerjarige programmering en alle aspecten van de beleidscyclus. Het beschrijft ook de verschillende toezeggingen van de instellingen om EU-wetgeving van hoge kwaliteit te leveren die efficiënt, doeltreffend, eenvoudig en duidelijk is, en die overregulering en onnodige lasten voor individuen, overheden en bedrijven, met name kmo's, vermijdt.
Rol van het Europees Parlement
Krachtens artikel 14, lid 1, VEU: "Het Europees Parlement oefent, samen met de Raad, wetgevende (via de "gewone wetgevingsprocedure") en budgettaire (via een bijzondere wetgevingsprocedure overeenkomstig artikel 314 VWEU) taken uit". Het Parlement streeft ernaar het wetgevingsproces te vereenvoudigen, de redactionele kwaliteit van wetteksten te verbeteren en ervoor te zorgen dat er effectievere sancties worden opgelegd aan lidstaten die zich niet houden aan het recht van de Unie. In het jaarlijkse werk- en wetgevingsprogramma van de Commissie worden de belangrijkste politieke prioriteiten van de Commissie gepresenteerd en worden concrete acties vastgesteld, al dan niet wetgevend, om deze prioriteiten in operationele termen om te zetten. Het Parlement speelt een echte rol bij het maken van nieuwe wetten, aangezien het het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie onderzoekt en aangeeft welke wetten het graag ingevoerd zou zien.
Nu de Unie rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, kan zij internationale overeenkomsten sluiten (artikel 216-217 VWEU). Voor elke overeenkomst die wordt gesloten op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek en op alle gebieden waarvan het beleid onder de gewone wetgevingsprocedure valt, is de goedkeuring van het Europees Parlement vereist (artikel 218, lid 6, onder a), VWEU). Bijvoorbeeld,Het Parlement heeft zijn goedkeuring gegevenop 28 april 2021 aan deHandels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK. Bij andere gelegenheden heeft het Parlement al laten zien dat het niet zal aarzelen om zijn veto uit te spreken als het ernstige zorgen heeft. Het verwierp bijvoorbeeld deHandelsovereenkomst ter bestrijding van namaak(ACTA) in 2012.
Naar aanleiding van de mededeling van deCommissie getiteld "Betere regelgeving: krachten bundelen om betere wetten te maken".', organiseerde het Europees Parlement eenworkshop over betere regelgevingen bereidt momenteel eeninitiatiefverslag.
[1]Zie gevoegde zaken C-59/18ItaliëvRaaden C-182/18de gemeente MilaanvRaad, gevoegde zaken C-106/19ItaliëvRaad en Parlementen C-232/19de gemeente MilaanvParlement en Raad, en zaak C-743/19parlementvRaad).
[2]Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, OJL 29 (2020), blz. 1 .
[3]HvJ-EU Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2011, Air Transport Association of America e.a. tegen Secretary of State for Energy and Climate Change, zaak C-366/10, punt 50, ECLI:EU:C:2011:864.
[4]https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/631745/EPRS_STU(2019)631745_EN.pdf
[5]Sion J., "Better regulation in the EU: Potential and Loopholes", Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling C – Rechten van de burger en constitutionele zaken, 2022, nog te verschijnen.
[6]PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1. Het akkoord (ondertekend door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie) verving het vorige (2003) akkoord en het interinstitutionele akkoord van 2005 over effectbeoordeling.
Udo Bux / Mariusz Maciejewski